“Goh, je houdt soms ook van zangers die echt mooi kunnen zingen”, zei ze verwonderd tegen mij. Ze was gewend dat ik naar muziek luisterde die zij maar vreemd vond. Rare toestanden, in haar oren.
Maar Bowie… Ja, die kon echt mooi zingen. Want Bowie kon alles. Croonen. Ontroeren. Krijsen. Provoceren. Melodieuze liedjes schrijven. Elk genre binnenstebuiten keren en in zijn eigen voordeel gebruiken. Rare toestanden creëren. Je de stuipen op het lijf jagen. En dan weer terug naar croonen en ontroeren.
Bowie is dood. En dat raakt, want Bowie raakte iedereen. Zelfs al had je een spuughekel aan hem. Wat hij deed, liet niemand onverschillig. En dát is het kenmerk van grote meneren en mevrouwen.
Heb ik Bowie altijd gevolgd? Eigenlijk niet. Hoefde niet. Bowie volgde mij wel. Als hij er was, dan wist je het. Ik was een kleine blaag toen hij met Rebel Rebel en een ooglap bij Toppop stond. Een van mijn prilste muziekervaringen. Mijn moeder vond het een freak. Altijd een goed teken.
Een paar jaar later, nog altijd blaag maar iets minder klein, hoorde ik Heroes. Die stem, die huilende gitaar… Veel intenser kan popmuziek niet zijn.
Pas geleden nog was ik in Berlijn, de stad verbonden met Heroes, en ook al is daar veel veranderd, ik zag Bowie in elk gebouw, in elk restant van de Koude Oorlog, in elk megalomaan nieuwbouwproject, in elke junk, in elke nieuwe Duitser. Hij liep met me mee door de naar pis ruikende gangen van Bahnhof Zoo.
Mijn middelbare schooltijd dan: Let’s Dance. Door snobs verguisd, want je kon erop dansen. Snobs vinden dansen maar minnetjes. Maar dat simpele regeltje “put on your red shoes and dance the blues” zit toch al een dikke dertig jaar verankerd in mijn hoofd. Wat van gelijkaardige rijmelarijen niet gezegd kan worden.
Ik geef toe, ik heb altijd meer van Bowie de Avantgardist gehouden dan van Bowie de Rocker. Scheurende gitaren en gentlemen in smoking vormen een krampachtig huwelijk. Maar op een bevreemdende manier zijn bestropdaste gentlemen vaak de beste avantgardisten. Ziggy Stardust is goed, maar ik luisteren liever naar de Berlijn-platen. Of het recentere werk, Heathen en Reality, naar mijn gevoel onderschat.
Ja, Bowie heeft ook magere jaren gehad. Maar je kunt het iemand die verslaafd is aan het zoeken naar nieuwe wegen, niet kwalijk nemen als hij geregeld verdwaalt. Probeer het zelf maar eens.
Bowie heeft ook weleens domme dingen gedaan. Geflirt met Hitler, bijvoorbeeld. Onvergeeflijk, en toch vergeef je het. Probeer zelf maar eens op het rechte pad te blijven als provoceren in je bloed zit en cocaïne in je neus.
Vorige week luisterde ik naar Blackstar, vanaf nu De Zwanenzang geheten. Iemand had de plaat al op YouTube geplant nog voor de cd uitkwam. Ik was tamelijk kapot van die plaat, meende dat het een prachtig sluitstuk van zijn loopbaan zou zijn. Indringend, wild, en tegelijk zo diep melancholisch. Geen hit in de buurt, maar wat heb je aan hits bij zoveel dramatische pracht?
Nu Bowie dood is, zal die plaat tot eindeloos geanalyseer leiden. Bowie wist dat. Dus deed hij er een schepje bovenop. Kijk naar de video van Lazarus, zijn laatste single: performancekunst van iemand die terminaal ziek is. Hartverscheurend nu we de context kennen. Moeilijk om naar te kijken.
Zo kon Bowie zijn. Mooi zingen. Croonen, ontroeren. Krijsen, provoceren. En dan de deur dichtdoen.
Let’s dance.