Hij is 69 jaar oud, verkocht de voorbije 45 jaar miljoenen platen en wordt desondanks doodgezwegen door de historici van de rockjournalistiek: Hugh Cornwell. Tijd voor eerherstel? Zijn nieuwe album Monster, zijn beste in drie decennia, geeft er alle reden toe. Een album geïnspireerd door markante figuren uit de twintigste eeuw, met tien liedjes zo clever als een Shakespearo. En vooral zo cool als alleen Cornwell.
Laat de naam Hugh Cornwell vallen en je zegt The Stranglers. Hij is al 28 jaar geen lid meer van de groep, maar blijft er voor eeuwig mee verbonden. The Stranglers zijn de paria’s van de Britse punk- en new wave-golf. In de talloze boeken, artikelen en documentaires die de voorbije jaren terugkeken op die roerige periode uit de rockgeschiedenis kom je ze niet of nauwelijks tegen. Ondanks dat waren The Stranglers, en niet The Sex Pistols of The Clash, de meest succesvolle groep uit die tijd. Behalve commercieel overtroffen ze de concurrentie ook muzikaal en creatief.
Kleine mensen
In geschiedschrijving gaat het soms om kleine dingen, en kleine mensen. Punkprofessor Jon Savage, als schrijver en “consultant” medeverantwoordelijk voor veel van die punkhistoriek, zal bijvoorbeeld de oplawaai nooit zijn vergeten die hij in 1977 kreeg van Stranglers-bassist Jean-Jacques Burnel na een negatieve recensie. Het valt ook te betwijfelen of rockjournaliste Caroline Coon kon lachen om het nummer London Lady, waarin Burnel venijnig naar haar uithaalde, naar verluidt omdat een relatie tussen de twee op niets uitdraaide. En wat te denken van de tik op de neus die hij Clash-collega Paul Simonon gaf, een populaire jongen in de Londense punkscene?
Dat The Stranglers ook nog boeren uit de provincie waren – ze woonden in Chiddingfold, een gat met 3000 inwoners – in plaats van hippe vogels uit de coole hoofdstad speelde door zulke incidenten niet eens een rol meer. Het lot van de groep was bezegeld. The Stranglers waren zo politiek incorrect dat ze een gevaar voor de eigen aanhang vormden, en zichzelf.
De ejaculerende biochemicus
Te midden van dat geweld hield Hugh Cornwell zich staande. Zanger, gitarist en samen met Burnel verantwoordelijk voor bijna het hele Stranglers-repertoire. Cornwell was een afgestudeerd biochemicus die een loopbaan als wetenschapper in het Zweedse Lund afbrak vanwege zijn liefde voor muziek. Volgens onbevestigde bronnen was hij tevens de man die het spugen naar muzikanten introduceerde, een merkwaardige gewoonte van de Britse punkfans. Zijn speekselact in het nummer School Mam was nochtans bedoeld om een ejaculatie na te bootsen.
* De tekst gaat verder na dit eerste deel van een interview van muziekkanaal FaceCulture uit 2012 *
Hoewel voor de media beter benaderbaar dan Burnel – Cornwell had géén zwarte band in karate – was ook hij geen type dat in termen als goed of fout, of correct of incorrect dacht. De rol van outcast beviel hem wel en het laatste wat hij wilde was in een hokje gestopt worden. Iets waartegen hij zich nog altijd verzet, zoals blijkt uit Monster.
Mede daardoor voelde hij zich in eerste instantie zo goed bij The Stranglers. Vier totaal verschillende persoonlijkheden die, voor een publiek van veiligheidsspelden en straatvechters, nummers van soms acht minuten speelden die ondanks de scabreuze teksten meer verwezen naar genres als sixties-psychedelica, krautrock en progressieve rock dan naar ongewassen punklawaai.
De muzikale grenzen verleggen, was wat hem het meest aantrok. In 1990 hield hij The Stranglers echter voor bekeken. Cornwell’s vriendschap met Burnel vertoonde almaar meer scheuren en ook artistiek was er tussen de twee songschrijvers steeds minder een klik. Punk was verleden tijd en Cornwell droomde ervan om The Stranglers om te vormen tot een soort Roxy Music die gepolijste, maar intelligente pop speelde. Daags na een concert in The Alexandra Palace in Londen, te vinden op YouTube, stapte hij abrupt op.
Catastrofe
Zijn vertrek zal vast bevrijdend hebben aangevoeld, maar puur zakelijk was het een catastrofe. De albums die hij nadien onder eigen naam maakte klonken verzorgd en doordacht, en met name Guilty (1997) en Hi Fi (2000) waren zelfs erg goed, maar kopers vonden die platen amper. Ze verschenen ook nog eens onder verschillende titels, met soms andere tracklists, telkens bij andere maatschappijen, en het resultaat was (en is) een totaal onoverzichtelijke discografie.
Niemand kon of wilde Cornwell volgen, zo leek het. En dus werden de grote zalen van weleer kleine, en de kleine werden kroegen. Waar soms ook bijna niemand opdaagde. Bizar eigenlijk voor de stem die via Golden Brown nog dagelijks door de ether schalde. Ook een acteercarrière kwam niet van de grond.
Cornwell besloot dan maar zijn verleden te recycleren door een boek te schrijven over The Stranglers. En hij was amper 55 of hij publiceerde een autobiografie, A Multitude of Sins, waaruit hij naar voren kwam als een intellectueel die verdwaald raakte in de rockwereld, maar daar hoegenaamd niet mee zat. Was hij in de biochemie gebleven, had hij de drugs hooguit mogen onderzoeken, en was het hoofdstuk over zijn succes bij het vrouwvolk ongetwijfeld een paar bladzijden korter geweest. En had hij vooral al die geweldige liedjes niet geschreven.
Tweede jeugd voor The Stranglers
Cornwell moest van zichzelf een nieuw “merk” maken, en dat viel tegen. Enige troost: ook zijn oude maten raakten het spoor bijster. Ze vervingen Cornwell door twee verse krachten en behielden de oude bandnaam, maar de platen die de “nieuwe” Stranglers afleverden, waren tamelijk rampzalig. Pas na de eeuwwisseling keerde het tij. Burnel nam, na een langdurig writer’s block, de touwtjes weer in handen. Het resultaat: verrassend sterk nieuw werk, te beginnen met Norfolk Coast (2004), een groot publiek dat de groep (her)ontdekte, en de ene uitverkochte tournee na de andere.
Hij zal het vast ontkennen, maar voor Cornwell moet het een wake-up call zijn geweest. Tijd voor een terugkeer naar de basis, met louter gitaar, bas en drums, en zonder orgel om elke Stranglers-vergelijking in de kiem te smoren. Dat hij zijn naam enige tijd in hetzelfde lettertype als het aloude Stranglers-logo liet schrijven, voelde als een zwaktebod – of een sneer naar Burnel & co. Hooverdam (2008) liet in elk geval horen dat er nog leven in Hugh zat en bereidde de weg voor Totem and Taboo (2012), de ruigste Kinks-plaat die Ray Davies nooit maakte.
De titelsong, met door Cornwell geregisseerde videoclip waarin hij bewees nog altijd een charmante vetzak te zijn, was subliem. En ook Stuck in Daily Mail Land en God is a Woman (weet u meteen naar wie Ariana Grande in haar vrije tijd luistert) mochten er zijn, maar het album was wel een erg vermoeiende zit door de uit lood opgetrokken productie van Steve Albini (Pixies, Nirvana etc.).
Rauw en toch beschaafd
In het hoofdkwartier van Sony, ooit het label van The Stranglers, schoot wel iemand wakker. Ze haalden Cornwell terug binnen en nu is er Monster: door hemzelf geproduceerd en ingespeeld, en een ware revanche. Niet minder goed dan het ook niet misse, recente Stranglers-werk, als er dan toch vergeleken moet worden (maar dat moet niet).
Hugh Cornwell gedijt het best in een omgeving die rock & roll én sophisticated tegelijk is. Rauw en toch beschaafd, aards en verheven. En dat is precies wat Monster biedt. Geen enkel nummer is slapgekookt of halfbakken, hooks en breaks zitten allemaal juist,en Cornwell, de hele plaat fantastisch bij stem, slingert de ene sterke melodie na de andere de wereld in.
Tegen de stroom in
Monster gaat over fascinerende figuren uit de twintigste eeuw. Hele en halve beroemdheden uit de politiek, de film- en muziekwereld, waarvan sommige controversieel en ongetwijfeld “fout”, maar Cornwell is de laatste die zich daarover zorgen maakt. Het zijn mensen waaraan hij zichzelf kan spiegelen. Types die hun succes dankten aan het feit dat ze consequent tegen de stroom in zwommen.
De gedachte achter Monster begon met een liedje over zijn moeder. Die stierf een paar jaar geleden, op haar 98e. Cornwell schreef een song over haar en kwam op het idee een heel album vol te pennen over markante bewoners van de twintigste eeuw. Dat was geen onbekend terrein. Al in zijn Stranglers-tijd doken er bekende personages in zijn teksten op, zie bijvoorbeeld No More Heroes, Nuclear Device en Shah-Shah a Go Go, en op eerdere soloplaten stonden al odes aan Arthur Lee, Bob Dylan, Robert Mitchum en Henry Moore.
Een popsong schrijven over mensen die je alleen uit de krant of boeken kent, kan gauw verzanden in een oefening in intellectualisme wars van de primitieve gevoelens waar popmuziek patent op heeft. Cornwell trapt daar niet in. Knipogen, spitsvondigheden, bewondering, subtiele emoties en waar nodig compassie: hij krijgt het allemaal verwerkt, en op een schijnbaar organische manier. Nooit heb je het gevoel dat je naar een lezing luistert. Integendeel. Dit is popmuziek op zijn best.
Geen doorsneemama
Monster opent met Pure Evel, over stuntman Evel Knievel: een simpel, snel rock & roll-nummer met een instant meebrulbaar refrein. Een perfecte binnenkomer, hoewel geen waarvoor je dit album moet kopen. La Grande Dame, met die typische Doors-tic die je ook in veel Stranglers-songs hoort, is wel een van de toppers. Het is zijn eerbetoon aan mama Cornwell, dat gelukkig nooit klef wordt. Iedereen herkent er wel iets in van zijn of haar eigen moeder. In zijn autobiografie schreef Hugh dat zij het enige familielid was dat hem steunde toen hij besloot een eerzaam leven aan de universiteit te verruilen voor de wilde verleidingen van de rock. Voorwaar, geen doorsneemama.
Het aanstekelijke The Most Beautiful Girl in Hollywood bezingt actrice Hedy Lamarr, die tijdens haar carrière veeleer als onnozele pin-up werd beschouwd, maar gefascineerd was door wetenschap en nu als een van de grondleggers van de wifi geldt. Het verwondert niet dat Cornwell, zelf een filmfreak met een eigen podcast, enige verwantschap voelt.
“Making hay when I was grasshopper high, cotton full and there was blues in the sky, he was mosin'”, horen we vervolgens in Mosin’, waarin Cornwell van Mose Allison een werkwoord maakt, en voor de gelegenheid een bluesgitaar tevoorschijn haalt. Maar dan blues à la Cornwell: zijn gitaarspel is ook anno 2018 ietwat curieus, zij het vindingrijk en herkenbaar. Hij kan van drie noten iets onvergetelijks maken, maar is soms niet in staat om ze een tweede keer precies zo te spelen.
Ome Lou leeft weer
Lou Reed domineert het lome Mr. Leather, en hoe! Als je Cornwell hoort, zou je zweren dat ome Lou uit zijn graf omhoog is gekropen. Dat geldt hier ook voor de typische Reed-riff, “that chop chop guitar like a Chinese meal, slicing up time within the 4/4 zone”. Meteen de beste beschrijving ooit van Reeds gitaarspel. Toch wordt Mr. Leather nooit een parodie. Humor is en was belangrijk in Cornwell’s werk, ook bij The Stranglers die minder zwart waren dan hun jassen, maar de humor staat hier in dienst van de ernst.
Bilko (“he was bald before it became cool”) bezingt het gelijknamige personage uit de sitcom The Phil Silvers Show. Je moet al even oud zijn als Hugh Cornwell om je die te kunnen herinneren, maar deze mooi gelaagde song maakt er benieuwd naar. Voor je het weet, betrap je je erop dat je “Bilko! Psycho! Wacko!” door de kamer schalt.
Fuhrer of the time
Bloedserieus wordt het met Robert, over Mugabe, de president van Zimbabwe die als verlosser werd ingehaald en eindigde als paranoïde tiran. “Where did it all go wrong?”, vraagt Hugh op dwingende toon aan deze “fuhrer of the time”.
Titelsong Monster heeft niet toevallig een fifties-sfeer en vertelt het verhaal van Ray Harryhausen. Voor velen geen beroemdheid, maar wel een man die als godfather van de special effects Hollywood veranderde. “Don’t tell your mother or any other, they won’t believe us a crazy notion, the Harryhausens upsetting hundreds of thousands with poetry in motion”, zijn regels die – mits de steen breed genoeg was – op Rays graf hadden gepast. Sterk.
Psychedelische motieven
Attack of the Major Sevens gaat als enige song op Monster niet over een personage, maar over majeur zeven akkoorden. Volgens Cornwell werken die meer dan welke andere akkoorden ook als emotionele triggers. Ik kan me niet herinneren dat iemand ooit eerder een nummer schreef over een akkoord, maar dit is het dan. En het is een melodisch juweel, gedrenkt in psychedelische motieven – en majeur zeven akkoorden. Zowel Cornwell als Burnel waren vroeger fans van de sixties-groep Love, iets wat je hoort aan het prille Stranglers-werk en ook hier.
Het slotstuk gaat over Mussolini en heeft weer zo’n typische Cornwell-woordspeling als titel: Duce Coochie Man. Wees gerust, ook al zijn Hugh Cornwell en zijn oude maten meermaals voor rechtse rakkers versleten, Duce Coochie Man brengt bepaald geen hulde aan de Italiaanse fascist. Het is in alle opzichten het meest sinistere nummer van deze set. Al kan Cornwell het niet nalaten de song uit te wuiven met een zalige zangmelodie, een dansende blokfluit (!) en een uitnodiging voor de “tunnel of love”.
Stranglers gerestaureerd
Sony zag brood in Monster, maar ongetwijfeld niet in de laatste plaats vanwege Cornwell’s verleden. Dus moest er een stevige Stranglers-link bij in de vorm van een bonus-cd. Die heet Restoration en telt tien Stranglers-songs in een nieuw jasje, of beter: Cornwell heeft ze uitgekleed, want de arrangementen zijn spartaans. Het is ergens spijtig dat het beste werk wat hij in dertig jaar heeft gemaakt, schijnbaar niet op zichzelf kan staan en een dergelijk lokkertje nodig heeft. Al deed Hugh Cornwell daar als goede middenstander vast niet moeilijk over.
Gelukkig ligt de songkeuze voor Restoration minder voor de hand. No More Heroes en Always The Sun staan er weliswaar op, maar geen Golden Brown, Peaches of Nice ‘N’ Sleazy, om maar een paar andere evergreens te noemen. Restoration opent met Outside Tokyo, het rustpunt van de invloedrijke, derde Stranglers-plaat Black & White, gevolgd door het onsterfelijke begrafenisliedje Let Me Down Easy van Aural Sculpture.
Onderschat
Souls, een onopvallend nummer op datzelfde album, klinkt hier beter dan ooit, en verder horen we de bedwelmende heroïnesong Don’t Bring Harry voor het eerst gezongen worden door Cornwell in plaats van Burnel. Het is fijn dat hij Ships That Pass In The Night en Never Say Goodbye oppakt, onderschatte songs van het al even onderschatte Feline, de laatste echt goede plaat die hij met The Stranglers maakte. Verder onthouden we dat Big in America ook gerestaureerd een van die zeldzame kutnummers uit de eerste 16 jaar van The Stranglers blijft.
Restoration mag een aardige bonus zijn, maar Monster is de reden waarom we Hugh Cornwell ook anno 2018 in ons hart sluiten en waarmee hij, in een minder rancuneuze wereld, alsnog een hoofdstuk in de rockgeschiedenis zou kunnen krijgen. Never say goodbye, wat mij betreft.